Terug naar boven

Permanente nederzettingen in de Romeinse tijd gaan ten koste van de bossen

Met de komst van de Romeinen werd extra druk gelegd op het landschap van Het Groene Woud. De bevolkingstoename met bijbehorende behoefte aan akkers, hooiland en hout leidde tot extreme ontbossing. De menselijke activiteit bleef niet beperkt tot de dekzandruggen alleen, maar breidde zich uit tot in de beekdalen.[1] Men woonde vooral op de droge, hogere dekzandruggen (in de buurt van water) in Aarle, Boxtel, Esch, Gemonde, Den Dungen, Haaren, Moergestel, Oirschot, Sint-Michielsgestel, Sint-Oedenrode, Son en Breugel en Berkel-Enschot. De laaggelegen delen, de natte en moerassige broekbossen, waren onbewoond. Ook al werden de natte delen niet zo intensief benut als de dekzandruggen, de bewoners en hun vee kunnen de broekbossen wel hebben gebruikt. Doordat het organisch materiaal in de zandgronden slecht is geconserveerd, is de omvang van de broekbossen niet bekend. Er zijn weinig paleobotanische data beschikbaar waaruit de precieze omvang en samenstelling van de bossen zou kunnen worden afgeleid. Over de vegetatie en het landschap tijdens de Romeinse tijd kunnen dan ook alleen algemene uitspraken worden gedaan.[2]

In de Romeinse tijd heeft men de bewoningsplekken uit de IJzertijd uitgebouwd met meer robuuste huizen en ontstonden nieuwe nederzettingen. Op de zandgronden van Het Groene Woud lagen voornamelijk eenvoudige, inheemse nederzettingen en waarschijnlijk een zogenaamde villa te Esch. Die villa is (nog) niet gevonden, maar wel de rijke graven van de waarschijnlijke villabewoners.[3] Uniek is de Romeinse nederzetting in Halder (bij Sint-Michielsgestel). Daar lijkt zich een belangrijk centrum van handel en nijverheid (pottenbakkerij) te hebben bevonden bij een overslagpunt aan de Dommel.[4]

De komst van de Romeinen in Noord-Brabant bracht de inheemse, lokale bevolking in aanraking met de grote wereld van het Romeinse Rijk. De invloed die dit had, noemen we romanisering. De archeologische vondsten wijzen op een gebied met een inheems-Romeinse cultuur, waarin Romeinse kolonisten of militairen een geringe rol hebben gespeeld. Zo is de bekende villa van Hoogeloon oorspronkelijk een inheemse boerderij van een lokale man – mogelijk een veteraan uit het Romeinse leger – die werd omgebouwd tot een ‘Romeinse’ villa.[5] (Foto A)

De bewoning was in deze periode geconcentreerd langs de flanken van en boven op de hogere en drogere gebieden. Op de broekbossen in de natte beekdalen en andere laagtes na, was het gebied vrijwel volledig ontbost. Enkele nederzettingen ontwikkelden zich tot grotere centra door de komst van het Romeinse leger. In Noord-Brabant vinden we militaire nederzettingen alleen langs de Maas, zoals in Cuijk waar een brug over de rivier lag. Grotere stedelijke centra ontbreken.

Net als in de Late IJzertijd waren de nederzettingen in de Romeinse tijd plaatsvast en werd het landschap doelmatiger gebruikt dan voorheen. Het bosbestand stond sterk onder druk door de behoefte aan akkers en hooiland, aan hout voor de huizenbouw, als grondstof voor gebruiksvoorwerpen en brandstof. Voor grote (militaire) bouwprojecten werd door de Romeinen zelfs hout ingevoerd, bijvoorbeeld vanuit Duitsland. In een aantal boerderijen uit de Romeinse tijd zijn bij archeologisch onderzoek verdiepte stallen gevonden die worden geïnterpreteerd als potstal. Hierin werd de mest van het vee opgevangen op heideplaggen en daarmee vermengd. Deze bemeste plaggen werden daarna op de akkers gebracht om zo de productiviteit te verhogen.

De boerderijen, zogenaamde woonstalhuizen, waren veelal tweeschepig. De dragende constructie bestond uit een rij dakdragende palen die het gebouw in de lengte in tweeën deelde. De plattegrond was rechthoekig, de wanden bestonden uit met leem aangestreken vlechtwerk en het dak was gedenkt met stro of riet. Het zelfvoorzienend economisch systeem uit de IJzertijd veranderde in de Midden-Romeinse periode naar een systeem met een economisch surplus. De rurale economie steunde op het gemengd agrarisch bedrijf met een sterke nadruk op veeteelt. (Foto B en C)

Uit Het Groene Woud zijn bewoningsgegevens bekend vanaf het begin van de Romeinse periode tot de eerste helft of het midden van de derde eeuw na Christus. Daarna is er een tijdelijke bevolkingsafname of zelfs een geheel verdwijnen van de bevolking. (Foto D)

Op de dekzandruggen langs de oevers van de Dommel en de Essche Stroom werd gewoond. Er zijn bewoningssporen gevonden in Aarle, Sint Michielsgestel, Den Dungen, Esch, Gemonde, Boxtel, Liempde, Haaren, Schijndel, Olland, Sint-Oedenrode, Oirschot, Spoordonk, Moergestel, Haaren en Helvoirt.[6] Het gaat hierbij steeds om kleine boerengemeenschappen met hooguit twee of drie boerderijen die tegelijkertijd werden bewoond. Stedelijke centra waren er in ons gebied niet; het dichtst bij lagen Nijmegen en Tongeren. Wel waren er wellicht wat grotere centrale dorpen en plaatsen die op lokaal niveau een bestuursfunctie hadden of een rol speelden in de grotere handelsnetwerken. Mogelijk is de ‘vicus’ van Halder (Sint-Michielsgestel) daar een voorbeeld van. Bij Oirschot bevond zich mogelijk een omsloten rurale nederzetting. De meeste van deze bewoningskernen zijn voortzettingen van de bewoning tijdens de Late IJzertijd.

In Aarle bij Best koos men voor de Romeinse nederzetting een andere locatie dan in de IJzertijd. Op een leemrijke dekzandrug stonden 29 zwaar gefundeerde Romeinse boerderijen met schuren, opslagplaatsen en waterputten uit de eerste tot en met de derde eeuw na Christus. Daarna verlieten de bewoners Aarle en bleef het terrein onbewoond tot in de negende eeuw.

Oirschot kende een omsloten nederzetting van het villa-type met een omvang van 1,4 hectare. Het aantal gebouwen dat binnen deze omheining stond, is echter niet bekend. Bij opgravingen is een muntvondst aangetroffen uit de tweede eeuw. Of de nederzetting te Oirschot daadwerkelijk een villa was, wordt betwijfeld. Mogelijk is het een tempel of cultusplaats geweest. Sommigen denken dat er in Het Groene Woud maar één echte Romeinse villa was, namelijk te Esch, waar twee grafvelden met uitzonderlijk rijke graven zijn ontdekt. Deze villa is echter nog niet teruggevonden. Op basis van de vondsten is vroeger wel aangenomen dat zich ook in Gemonde (De Hogert), Sint-Oedenrode (Brugakkers en Olland) en Boxtel (Munsel) Romeinse villa’s zouden hebben bevonden, maar aannemelijk is dit niet.

In Moergestel was er een omsloten inheemse plattelandsnederzetting, kleiner dan die van Oirschot (ca. 6.500 vierkante meter). De nederzetting te Boxtel (Munsel) was ongeveer 1.250 vierkante meter groot en bestond uit tien gebouwen uit zes bewoningsfasen. Van die tien gebouwen waren er minstens zes een woonstalhuis. De site bestond vermoedelijk uit één of twee boerderijen, die enkele malen zijn herbouwd. De oudste boerderij dateert uit de Late IJzertijd of het begin van de Romeinse periode. Aan het einde van de tweede of het begin van de derde eeuw hebben de bewoners Boxtel verlaten. Op de locatie ‘In Goede Aarde’ te Boxtel zijn onder meer Romeinse huisplattegronden gevonden en een waterput. Bijzonder is het bronzen beeldje van de Romeinse god Mercurius dat werd gevonden op de Hezelaarsche Akkers.

Voor zover bekend lagen er geen cultusplaatsen in Het Groene Woud, wel net erbuiten in Empel. Van het stenen altaar dat is gewijd aan Magusanus Hercules en dat al in de zeventiende eeuw vlakbij Halder in Ruimel (Sint-Michielsgestel) is gevonden, is wel aangenomen dat dit na de sloop van de tempel vanuit Empel naar hier is versleept. Dit is echter verre van zeker en mogelijk hoort dit altaar inderdaad thuis in Ruimel.[7] Voor meer info: Casus Romeinen in Halder en Ruimel. (Foto E)

Er moeten in de Romeinse tijd – en ook daarvoor – landwegen en transportroutes over water hebben bestaan, maar daarover is nauwelijks iets bekend. Op enkele plaatsen zijn bruggen gevonden en sporen van doorwaadbare plaatsen die deel uitmaakten van een route, maar iets dergelijks is in Het Groene Woud vooralsnog niet aangetoond. Dat neemt niet weg dat de Dommel wel moest worden overgestoken, en misschien ook het natte gebied tussen Liempde, Sint-Oedenrode en Oirschot. Ook zullen de Dommel en de Essche Stroom vast zijn gebruikt als vaarroute. Archeologische aanwijzingen daarvoor hebben we echter niet. Ook ten noorden van Halder, de vicus die zijn bestaan dankte aan de strategische ligging in de oksel van twee beken, lag met zekerheid geen brug.

Ook van de landwegen zelf – deels routes over de heide die wellicht niet aan één tracé waren gebonden – zijn tot op heden geen sporen aangetroffen. Bewijzen dat er een Romeinse weg van Tongeren over Oirschot naar Utrecht liep, zijn er niet. Dat er zo’n verbinding is geweest, is aannemelijk, maar van een formele Romeinse weg lijkt dan ook geen sprake te zijn geweest.

 

[3] Van den Hurk, ‘De opgravingen te Esch’, 23-46.

[5] De Bont, ‘… Al het merkwaardige’, 70; Roymans, Derks & Hiddink, The Roman Villa of Hoogeloon.

[6] De Hingh, www.heemkundeboxtel.nl/images/stories/div_pdf/zan_233_vakstudie_het_groene_woud_in_de_romeinse_tijd.pdf, 24. In Haaren zijn vondsten uit de Romeinse periode gedaan op de Belverse Akkers, zie Hessing, Klerks, Quak en Simons, Archeologische verwachtingskaart, 37.

[7] De Hingh, zie http://www.heemkundeboxtel.nl/images/stories/div_pdf/zan_233_vakstudie_het_groene_woud_in_de_romeinse_tijd.pdf, 14; Toorians, ‘Wat leren de twee monumentale inscripties uit Ruimel ons over taal?’, in: Bink, ‘Halder, hart van Romeins Brabant?’, 69-80 (www.academia.edu/7156501/De_Romeinse_tijd_op_de_zandgronden_van_Noord-Brabant_1975-2011).

A - Reconstructie van bouwfase 2 van het hoofdgebouw van de villa van Hoogeloon (Graphics Mikko Kriek - Bron foto)