Terug naar boven

De bevolking krimpt en groeit

Na een sterke krimp of gedeeltelijke verlating van de nederzettingen in Noord-Brabant in de tiende eeuw, volgt een nederzettingsexpansie vanaf de elfde eeuw. Dankzij de Noord-Brabantse oorkonden en archeologisch onderzoek kennen we de nieuwe nederzettingen, zoals Vught, Boxtel, Sint-Oedenrode, Sint-Michielsgestel, Oirschot en Son. Voor de nieuwe bewoningskernen worden bossen gekapt en venen en heidegronden ontgonnen in de regio van Het Groene Woud.

De agrarische nederzettingen in Noord-Brabant lijken in de tiende eeuw in een crisis te verkeren, ze krimpen sterk of worden verlaten.[1] Het machtsvacuüm na de val van de Karolingers werd opgevuld door graven, bisschoppen en regionale aanzienlijken. De opkomst van een inheemse aristocratie maakte een einde aan de oude domaniale verhoudingen, de oude abdijdomeinen gingen teloor. De lokale en regionale machthebbers, die zich ontworsteld hadden aan het centrale gezag, ontwikkelden vanaf de elfde eeuw nieuwe nederzettingen die zij ook versterkten.

De Noord-Brabantse oorkonden noemen voor het eerst de tol van Vught in een oorkonde in het jaar 1028.[2] Dat het hier om een nederzetting gaat, bewijst het bestaan van een klein, tufstenen pre-Romaans kerkje, de Sint-Lambertuskerk in Vught van rond het jaar 1000. De andere parochie in Vught, gewijd aan Sint-Petrus, is vermoedelijk rond 950 gesticht door de aartsbisschop van Keulen.[3] Een nederzetting te Oirschot is geattesteerd door de aanwezigheid van het zaalkerkje op het Vrijthof dat rond het jaar 1100 werd gebouwd.[4] De Limburgse abdij van Sint-Truiden had in de elfde eeuw een kerk in Son. De paus bevestigde de abdij in het bezit van deze goederen in 1107.[5]

 

[2] Camps, Oorkondenboek I, 44-46, nr. 28.

[3] www.bhic.nl/van-pieterskerk-naar-sint-petruskerk. Kappelhof, ‘Vught in de Middeleeuwen’, 12 en 29.

[5] Camps, Oorkondenboek I, 53-54, nr. 33.

Ontginning op grote schaal

In de elfde eeuw groeide de bevolking, wat leidde tot een vraag naar meer landbouwgronden. Op grote schaal ging men in Noord-Brabant bossen, venen en heidegronden ontginnen. Door de vervanging van het eergetouw door de ploeg verbeterden rond het jaar 1000 de mogelijkheden van grondbewerking. Met de ploeg konden ook vochtige en zwaardere gronden bewerkt worden en verbeterde de bodemventilatie en doorlatendheid van de grond.[1] (Foto A)

 

[1] Dirven, Traditionele boerenlandschappen, 26.

A - Ploegende boeren. Miniatuur in het Luttrell Psalter uit de eerste helft van de veertiende eeuw. (Bron foto: The British Library Londen, ADD MS 42130, ca. 1325-1340)

Nieuwe akkers en ontbossing

De vruchtbare oude woongronden op de dekzandruggen werden nu omgezet in akkers en de nederzettingen verschoven naar de randen van de akkercomplexen en in de richting van het beekdal. Deze nederzettingsexpansie en ontginningsgolf ging opnieuw gepaard met ontbossing: tussen de jaren 1000 en 1400 verdwenen veel bossen om ruimte te maken voor nieuwe akkers. Namen van plaatsen als Sint-Oedenrode herinneren tot op heden aan deze ontginningsfase. Het woord ‘rode’ betekent namelijk ‘plaats waar bomen gerooid zijn’. In de resterende bossen werd door de boeren vee geweid en zij lieten de varkens zoeken naar eikels en ander voedsel. De bomen in het bos werden intensief gebruikt voor hakhout, bouwhout en allerhande andere doelen. (Foto A)

A - Een man slaat eikels uit de bomen ten behoeve van de varkens. (Bron foto: Den Haag KB, hs 76F13, fol. 11v, psalter ca. 1180)

Boerderijbouw

Vanaf het einde van de tiende eeuw kwamen in Noord-Brabant boerderijen met een bootvormige plattegrond in gebruik. Het ging om grote huizen, tot meer dan twintig meter lang en met een regelmatig grondplan. Hoogstwaarschijnlijk waren het woonstalhuizen met daarnaast allerlei bijgebouwen en opslagplaatsen.

In Geldrop en elders zijn dergelijke grote boerderijen met gebogen buitenwanden opgegraven die dateren uit de twaalfde eeuw. De bootvormige boerderij die in Blixembosch is blootgelegd, is nagebouwd in het Eindhoven Museum. (Foto A en B)

 

A - Het opgegraven grondplan van een bootvormig huis in Sint-Oedenrode. De donkere vlekken zijn sporen van de kuilen waarin de dragende pilaren stonden. (Bron foto)

Lokale heren

In de elfde en twaalfde eeuw was Sint-Oedenrode het machtscentrum van de heren van Rode. In het centrum van Sint-Oedenrode zijn sporen gevonden van een burchtcomplex waar deze heren resideerden. De heer van Rode, de regionale machtshebber, bouwde er rond 1085 op een versterkt terrein twee grote houten gebouwen. Ergens in de tweede helft van de elfde eeuw heeft men de palissade rond de Karolingische nederzetting vervangen door een meervoudige palissade, houten hoektorens en grachten.[1]

Voor filmpjes van de opgravingen in Sint-Oedenrode (2011), zie:

www.youtube.com/watch?v=695UYTc7Ki8

www.youtube.com/watch?v=tryfM-Rci4s

In Eindhoven-Woensel is rond 1100 een mottekasteel gebouwd en ook bij Oisterwijk bevond zich in de twaalfde eeuw een mottekasteel.

Ook Boxtel vormde een centrum van regionale macht. Er zijn aanwijzingen dat daar rond 1050 een versterkte woonplaats of motteburcht voor de heren van Boxtel zou zijn gebouwd. Meer info: Casus Motteheuvel Boxtel. De heer van Herlaar (bij Sint-Michielsgestel) wordt aan het einde van de elfde eeuw al genoemd als een belangrijke getuige van een Noord-Brabantse oorkonde.[2] Heren van Vught en Oirschot treden op vanaf ongeveer 1100.[3] Hiermee zien we een Noord-Brabantse elite opduiken in de historische bronnen. (Foto A)

 

[1] Van Ginkel en Theunissen, Onder heide en akkers, 247-248 en 250-251.

[2] Camps, Oorkondenboek I, 50-53, nr. 32.

[3] Lijten, ‘Heren van Oirschot’, zie www.canonvanoirschot.nl/library/files/1341767627.05.pdf.

A - Plattegrond van het burchtterrein van de heren van Rode (Sint-Oedenrode) met enkele belangrijke gebouwde structuren uit de elfde en twaalfde eeuw en een reconstructie van de gracht. (Bron foto)