De grond wordt geëxploiteerd ten dienste van adel en kerk
Voor het eerst duiken in de schriftelijke bronnen namen op van nederzettingen in Het Groene Woud. In de Karolingische periode (750-900) zijn er bewoners in Ruimel, Gemonde en Thede onder Sint-Michielsgestel, in Esch en in Berkel-Enschot. Uit de achtste/negende eeuw zijn er ook sporen van bewoning nabij het centrum van Oirschot en in Oisterwijk.
Rond 800 zijn opnieuw woeste gronden in cultuur gebracht. De beekdalen werden weer in gebruik genomen voor de veeteelt en als hooiland in de zomer. De bewoningsdichtheid uit de Merovingische periode zette door in de Karolingische tijd, al waren er nog steeds niet zoveel nederzettingen als in de Romeinse periode.
Het traditionele beeld is dat de overgrote meerderheid van de boeren leefde op grote agrarische eenheden, de domeinen. Zo’n domein bestond uit een groot stuk grond met de huizen, erven, akkers en de bewoners die waren ‘gebonden’ aan het domein. Deze horige boeren moesten op het land van de heer werken en een gedeelte van de oogst van het ‘eigen’ land afstaan. Het bestuurlijke centrum was een hoofdboerderij en/of een kapel of kerk. Centrale delen van herkenbare domeinen zijn tot op heden echter niet gevonden in Noord-Brabant en het is onzeker of dergelijke ‘klassieke’ domeinen hier wel voorkwamen. Wellicht moeten we eerder denken aan lokale grootgrondeigenaren die hun land bewerkten met horige boeren, maar die niet waren opgenomen in het grotere systeem van domeingoederen. De domeinen of landgoederen waren in handen van wereldlijke heren of geestelijke instellingen, die daar vanaf de achtste eeuw hun kerken stichtten.
De nederzettingen zelf waren niet of nauwelijks groter dan in de Merovingische periode, maar er werden daarbuiten losse erven ingericht. Zowel binnen de nederzettingen als tussen de nederzettingen onderling laten zich in Noord-Brabant geen verschillen in grootte of rijkdom onderscheiden. Een voorbeeld van een Karolingische nederzetting die door archeologisch onderzoek goed bekend is, is Dommelen ten zuiden van Eindhoven.[1] (Foto A)
In Het Groene Woud was de abdij van Echternach aan het einde van de zevende eeuw aanwijsbaar actief. Een particulier schonk zijn bezit in de villa Ruimel, Gemonde en Thede onder Sint-Michielsgestel aan Willibrord, de stichter van de abdij van Echternach.[2] In 709 is er al een vermelding van Tilliburgis, het gebied waaruit later de parochies Oost- en West-Tilburg zijn ontstaan (de kerk van Oost-Tilburg lag in de twaalfde eeuw onder Oisterwijk).[3] In 773/774 ontving de abdij vier hoeven met alle bijhorigheden in de villa Esch. Ook nabij het centrum van Oirschot is bewoning aangetroffen uit de achtste of negende eeuw.[4] In de achtste eeuw zou vlakbij Oirschot, in de herdgang Verrenbest, de heilige Odolphus zijn geboren.[5] In Gemonde dateren de oudste sporen van een kerkje of de begraafplaats uit de achtste eeuw. Meer info: casus Kerken te Gemonde. Op de Berkelse Akkers zijn naast kringgreppels sporen gevonden van een (bij)gebouw en twee waterputten uit de Karolingische periode.[6] (Foto B)
[1] Van Ginkel en Theunissen, Onder heide en akkers, 241-242.
[2] Camps, Oorkondenboek I, 2-3, nr. 2.
[3] Camps, Oorkondenboek I, 137, nr. 80.
[4] Leenders, ‘De historische geografie van Oirschot’, zie http://users.bart.nl/~leenders/txt/oirschot.html, met verwijzing naar Verhoeven, ‘Middeleeuwse waterputten uit Oirschot’’, 82-85.
[6] Van den Oord en Van Oosterhout, Berkel-Enschot-Heukelom, 13-15.
A - Zilveren armband of halsring uit 750-900, gevonden in de Maas bij Megen, gemeente Oss. De diameter is ongeveer tien centimeter. (Bron foto: Rijksmuseum van Oudheden Leiden)